Leraren, beleidsmakers, onderzoekers en onderwijsexperts zijn het erover eens: het curriculum moet meebewegen met de tijd. Onderzoek en monitoring speelt daarbij een sleutelrol. Boven tafel krijgen wat er écht in scholen gebeurt en wat zij nodig hebben, samen leren en stap voor stap verbeteren: dat is waar we naartoe werken.
Jorrit Blaas gaf in een vmbo-klas les over duurzaamheid. “In de verouderde methode stond niet dat inmiddels de helft van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen komt”, vertelt de economieleraar die ook teamleider Curriculum is bij het ministerie van OCW. “Of leerlingen dit leren, hangt nu af van individuele leraren. Terwijl je wilt dat actuele info in het landelijke curriculum terechtkomt.”

Nederland krijgt – na twintig jaar – een geactualiseerd curriculum, vertelt Suzan van Dieren, projectleider periodiek curriculumonderhoud (PCO) bij SLO. “De afgelopen jaren werkte SLO samen met het onderwijsveld hard aan de actualisatie van de kerndoelen en examenprogramma’s. Voor de kerndoelen nadert de finish: dit traject zit er bijna op. In opdracht van het ministerie van OCW richten we nu een systeem in om het curriculum ook up-to-date te houden. Alle leergebieden en vakken komen straks volgens een vaste regelmaat aan de beurt voor onderhoud.” Jorrit: “PCO maakt een einde aan ad-hoc-updates en brengt rust en voorspelbaarheid.”
Wat is ervoor nodig om zo’n systeem goed in te richten? “Beter zicht op wat er in de onderwijspraktijk gebeurt”, stelt Suzan. “Kerndoelen en eindtermen zijn uiteindelijk toch maar woorden op een papier. Mensen gaan daarmee aan de slag om er goed onderwijs van te maken. We zijn benieuwd: hóé doen ze dat en wat zijn uiteindelijk de opbrengsten. Daar is zeker al wat over bekend. Maar het is nodig deze inzichten uit te breiden en te verdiepen. Hoe? Daarover publiceerden we afgelopen juni een advies waarin we pleiten voor continu monitoren van, en onderzoek naar, het curriculum. Die kennis heb je nodig om te beslissen of en hoe het curriculum bijgestuurd en verbeterd moet worden.”
Structureel en met regelmaat meer kennis verzamelen over het curriculum begint in de scholen. Annette van Noorel, onderwijskundige bij SLO: “We willen weten: welke keuzes maken onderwijsprofessionals in leerdoelen, lesmaterialen, activiteiten en toetsing?” Suzan: “Het opbouwen van een beeld van het curriculum vergt tijd. Eerst onderzoeken we hoe scholen de nieuwe kerndoelen vertalen naar onderwijs. Dat duurt zeker een paar jaar. We willen volgen: wat werkt goed, wat zit in de weg? Welke ondersteuning kunnen scholen gebruiken? Welke goede voorbeelden kunnen schoolteams delen?”

“Natuurlijk kijken we uiteindelijk ook naar de leerresultaten”, zegt Suzan. “De Inspectie heeft hier al veel kennis over en er zijn internationale onderzoeken. Die kennis vullen we aan.” Ze maakt wel een kanttekening. “Er bestaat geen lineair verband tussen curriculum en leerresultaten. Je kunt onmogelijk zeggen: kerndoel A leidt tot onderwijsprogramma B, en dus opbrengst C.”
Dat komt, doordat niet alleen doelen en onderwijsprogramma’s invloed hebben op resultaten. Arthur Bakker, hoogleraar en directeur van het Research Centre for Curriculum Studies, geeft een voorbeeld. “Leerlingen zijn beter gaan scoren bij Engels, blijkt uit onderzoek. Komt dit door het onderwijs, het handelen van de leraar? Of door de tijd die ze doorbrengen op hun telefoon – met gamen en Engelstalige filmpjes kijken?”
Hoe het onderwijs in de klas vorm krijgt en wat de leerlingen uiteindelijk leren is van veel factoren afhankelijk. Annette: “Bijvoorbeeld: hoe zijn leraren toegerust? Welke leermiddelen gebruiken ze, welke toetsen? Dit soort randvoorwaarden nemen we mee in de onderzoeken.”
Ze vervolgt: “Daarnaast is oog houden voor diversiteit essentieel. Tussen en binnen scholen. Hét curriculum bestaat niet. Scholen vertalen landelijke doelen verschillend, en hebben eigen doelen. Daarom richt de monitoring zich op de rijkheid en variatie van de uitgevoerde curricula.”
Arthur: “Kennis ontwikkelen over hoe de schooleigen curricula tot stand komen is complex. Want er zijn veel partijen bij betrokken: leraren, schoolleiders, toetsen- en methodemakers, vakverenigingen, noem maar op.”

Eerst ligt de focus van onderzoek en monitoring dus op de implementatie van het nieuwe curriculum. Later komen daar de leerresultaten bij. “En uiteindelijk ook ontwikkelingen in maatschappij, onderwijs en wetenschap die relevant zijn voor het curriculumonderhoud. Dan gaat het over de voorbereiding op een volgende herijking”, zegt Annette.
Mensen met ideeën voor curriculumaanpassingen kunnen deze indienen bij het Loket Curriculumsignalen. “Fijn”, vindt Jorrit, die ervaart dat het onderwijsveld geregeld suggesties heeft voor wijzigingen. “Zo wilden leraren geschiedenis het woord ‘slaaf’ vervangen door ‘tot slaaf gemaakte’. En economieleraren wilden een model schrappen, waarvan zij wisten dat het niet klopte.”

De intentie van monitoring, onderzoek en evaluatie is niet om scholen 'af te rekenen’. “We kijken niet of ze ‘over de lat springen’. Dat is ook niet onze rol. Het gaat ons om continu leren en sámen verbeteren”, benadrukt Suzan.
Annette: “Niet alleen cijfers doen ertoe, maar vooral ook kwalitatieve data. We verkennen nog hoe we dit gaan verzamelen. Bijvoorbeeld via observaties, interviews en vragenlijsten. Een aandachtspunt is dat we schoolteams niet overvragen. Daarom sluiten we aan bij lopende onderzoeken. En zoeken afstemming met bestaande netwerken.”
Structureel kennis verzamelen over het curriculum is belangrijk voor wetenschap, beleid en praktijk. Arthur: “Het onderwijs wordt beïnvloed door meningen, die vaak weinig onderbouwing hebben. Als wetenschapper wil je daar gefundeerde kennis tegenover kunnen zetten.” Jorrit: “Kennis van het curriculum draagt eraan bij dat beleidsmakers betere beslissingen kunnen nemen.” Annette: “Ook helpt het de praktijk vooruit. Uit het onderzoek selecteren we good practices, waarmee scholen hun voordeel kunnen doen. Er is beter zicht op wat wel en niet werkt in de klas. Dat kan de eigen schoolontwikkeling versnellen.” Suzan: “Dit alles draagt bij aan goed onderwijs voor leerlingen. Daar draait het uiteindelijk om.”
